Hij kwam en ging.  Ik moest het jullie allemaal laten zien.  Ik werd in mijn bosje midden in de wasruimte van het winkelcentrum betrapt.
Hij kwam en ging.  Ik moest het jullie allemaal laten zien.  Ik werd in mijn bosje midden in de wasruimte van het winkelcentrum betrapt.
Hij kwam en ging.  Ik moest het jullie allemaal laten zien.  Ik werd in mijn bosje midden in de wasruimte van het winkelcentrum betrapt.
Hij kwam en ging.  Ik moest het jullie allemaal laten zien.  Ik werd in mijn bosje midden in de wasruimte van het winkelcentrum betrapt.
Hij kwam en ging.  Ik moest het jullie allemaal laten zien.  Ik werd in mijn bosje midden in de wasruimte van het winkelcentrum betrapt.
Hij kwam en ging.  Ik moest het jullie allemaal laten zien.  Ik werd in mijn bosje midden in de wasruimte van het winkelcentrum betrapt.

Hij kwam en ging. Ik moest het jullie allemaal laten zien. Ik werd in mijn bosje midden in de wasruimte van het winkelcentrum betrapt.

17